Wieco Liebrand

Dienstwoning en dienstverband

Onlangs kreeg ik de vraag voorgelegd of je, wanneer je als werknemer een woning huurt die in eigendom toebehoort aan de werkgever en ook op het bedrijventerrein staat, die woning moet verlaten als het dienstverband wordt opgezegd?

We hebben het dan over de vraag of de woning als ‘eigenlijke’ dienstwoning aangemerkt kan worden. Dit impliceert dat er dus ook sprake kan zijn van een ‘oneigenlijke’ dienstwoning.

Hoe zat het ook alweer?

Voor een eigenlijke dienstwoning wordt in rechtspraak en literatuur kenmerkend geacht, dat de bewoner de woning op grond van een overeenkomst (in de regel een arbeidsovereenkomst) moet bewonen in verband met de aard van de door hem te verrichten werkzaamheden. Daarbij wordt voor de kwalificatie als dienstwoning niet vereist dat het gebruik van de woning noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden; voldoende wordt geacht dat het bevorderlijk is voor een goede uitoefening van de werkzaamheden. Waar het om gaat is dat de kenmerken van een huurovereenkomst ontbreken wanneer de woning ter beschikking is gesteld met het oog op de aard van de te verrichten werkzaamheden en het bewonen ervan voortvloeit uit de verplichtingen van de bewoner uit zijn dienstverband. Denk aan de boswachterswoning of de portierswoning.

Een verplichting om deze woning te bewonen met het oog op de uitvoering van de werkzaamheden waartoe de werknemer is gehouden, was in casu in de arbeidsovereenkomst niet te vinden terwijl ook de betaalde huur als marktconform kan worden aangemerkt. Dat de werknemer de woning ging bewonen, hield weliswaar verband met het feit dat hij bij het bedrijf in dienst was getreden, maar dat betekent nog niet dat de werknemer de woning ten behoeve van de eigenaar daarvan, de werkgever, gebruikte of dat bewoning ervan zodanig bevorderlijk voor een goede vervulling van zijn werk was dat sprake is van een echte dienstwoning zoals eerderbedoeld. Gelet op de verstrekkende gevolgen van de kwalificatie van een woning als dienstwoning, namelijk het ontbreken van een beroep op huurbescherming door de bewoner, dient deze kwalificatie alleen te worden toegepast wanneer daadwerkelijk sprake is van een echte (eigenlijke) dienstwoning zoals hiervoor aangeduid. Daarvan was in mijn geval geen sprake; er bestaat tussen partijen naast een arbeidsovereenkomst (ook) een huurovereenkomst, met een huurbetalingsverplichting, welke overeenkomst is onderworpen aan de woonruimtebepalingen van artikel 7:232 e.v. BW. Dit wordt ook wel een ‘oneigenlijjke’ dienstwoning genoemd en betekent, dat aan de bewoner een beroep op huurbescherming toekomt, ook al zou het dienstverband opgezegd worden.